Je kunstwerken goed uitlichten is van cruciaal belang. Elk werk heeft andere noden en elke maker andere wensen. Er zijn geen kant-en-klare oplossingen, maar als je rekening houdt met enkele basisprincipes geraak je al een heel eind op de goede weg.
Bij het bepalen van je belichting is het belangrijk dat je de eigenschappen van het object dat je belicht in overweging neemt. Heel wat elementen spelen een rol bij het uitlichten: de grootte van het object, de textuur, de overheersende kleur, de mate waarin het voorwerp licht weerkaatst, de lichtgevoeligheid van het werk of de kwetsbaarheid van het materiaal.
Natuurlijk licht, aangevuld met kunstlicht is ideaal om kunstwerken te verlichten. Vermijd direct invallend zonlicht. Het bevat schadelijke uv-stralen en zorgt voor warmteontwikkeling. Soms zorgt het ook voor hinderlijke schaduwen. Noorderlicht of door gordijnen gefilterd licht is ideaal.
Spots die je kan richten zijn ideaal om kunstwerken uit te lichten. Ze kunnen ofwel ingebouwd zijn of aan rails hangen. Een railsysteem biedt het bijkomend voordeel dat je de spots kan verschuiven.
Zijn er geen richtbare spots aanwezig in de ruimte, dan kan je gebruik maken van klemspots. Kies dan voor modellen waarvan de lamp op een armpje bevestigd zit. Verder kan je kiezen tussen halogeenspots of ledverlichting. Halogeenspots warmen niet snel op en geven weinig uv-straling af. Ze zijn neutraal qua kleurtemperatuur en benaderen goed het zonlicht. Het nadeel is dat je voor de laagspanning een transformator nodig hebt. Ook ledverlichting geeft niet veel warmte af en verbruikt een pak minder energie. RGB ledverlichting combineert de drie kleuren rood, groen en blauw. Dat maakt het mogelijk om met kleureffecten te werken. Bovendien geeft ledverlichting geen ultraviolette of infrarode straling af. Het is dan ook erg geschikt om gevoelig materiaal, zoals oude schilderijen of prenten, uit te lichten.
Als de ruimte en het werk dat je toont het toelaten, kan je ook gerust creatief omspringen met licht. LED-lampen op de vloer of een opvallend uitgelichte ruimte kunnen het karakter van je tentoonstelling extra benadrukken.
Hang voor een goede belichting de lichtbron niet dichter dan 50 cm van het kunstwerk en richt niet rechtstreeks op het werk, maar steeds indirect, onder een hoek van 70°. Door niet op, maar boven of onder het werk te belichten vermijd je lichtvlekken. Dat geldt zeker bij werk achter glas.
Let er bij het uitlichten ook op dat je lichtstrepen en concentrische lichtkringen vermijdt. Als je spots die aan een laag plafond hangen van op een afstand op een werk richt, kunnen de contouren van de bezoekers schaduwvlekken op het kunstwerk vormen.
Laat bij tweedimensionaal werk de lichtbron ook niet van net boven het kunstwerk komen (bijvoorbeeld bij klemspot zonder arm). Zo krijg je te veel strijklicht op het kunstwerk en een storende schaduw van de lijst. Als het kan, richt dan meerdere spots op eenzelfde kunstwerk. Zo vermijd je een te lokale verlichting, te scherpe schaduwen en kan je een werk tegelijk algemeen verlichten én bijvoorbeeld de oppervlaktestructuur benadrukken. Hiervoor werk je best asymmetrisch door één lichtbron op het kunstwerk en één ernaast te richten.
Met licht kan je aandacht trekken en accenten leggen. Zo kan je één onderdeel van een kunstwerk belichten of de omgeving verduisteren en op die manier een object zo uitlichten dat het bijna loskomt van de achtergrond. Vooral bij driedimensionaal werk kan dat mooie resultaten opleveren. Wil je vooral de contouren van een driedimensionaal voorwerp benadrukken, kies dan voor tegenlicht. Indien je de aandacht vooral wil vestigen op de textuur van het werk, kies je voor strijklicht.
Let er wel op dat je niet gaat overbelichten. Hou rekening met de vormelijke eigenschappen van het kunstwerk en probeer deze te benadrukken of te versterken, zonder daar te ver in te gaan. Soms kan je zelfs beter de omgeving van het object uitlichten in plaats van het object zelf, om de vormelijke inhoud zo goed mogelijk te laten uitkomen.